IUCN-status: Kwetsbaar (2018)
Nederlandse naam: Zeilvinkarper, Zeilvinmolly, Hoogvinkarper of Hoogvinmolly.
Wetenschappelijke naam: Poecilia velifera.
Synoniemen: Mollienesia velifera.
Oorsprong: Mexicaanse schiereiland Yucatán.
Biotoop: Noord-Amerikaans.
Geslachtsonderscheid: Mannetjes hebben een tot gonopodium (geslachtsorgaan) omgevormde vin onderaan de buik. Verder is het mannetje kleurrijker en kleiner dan het vrouwtje.
Temperatuur: 22 - 26 graden Celsius.
pH: 7 tot 8.
GH: 15 tot 25.
Licht: Normaal.
Beplanting: Dichte beplanting met wat drijfplanten maar zorg ook voor voldoende open zwemruimte.
Bodembedekking: Zand of grind. Wat stukken (kien)hout, stenen of takken worden zeker ook op prijs gesteld.
Stroming: Normaal.
Leeftijd: 6 jaar.
Lengte: 8 tot 12 cm.
Voedsel: Droogvoer en diepvriesvoer.
Aquariummaat: 120 cm.
Waterlaag: Midden.
Karakter: Zeer vreedzaam.
Aantal: Paartje.
Geschikt voor: Beginners met enige ervaring.
Geschikt voor gezelschapsaquarium: Ja.
Draagtijd: 3 tot 4 weken.
Bijzonderheden: Er zijn inmiddels vele kweekvariëteiten van deze vis, ze zijn er in het goud, rood , marmer, zilver, dalmation, wit en copper green. Ook zijn er diverse vinvariëteiten en er komen er steeds meer bij.
Kweekinfo: Het kweken met de Hoogvinmolly is zéér makkelijk en ze stellen aan het water verder geen eisen.
Het zijn levendbarende vissen die dus geen eitjes leggen maar gelijk levende jongen krijgen, zogenaamde eierlevendbarende vissen. Na de geboorte kunnen de jongen gelijk voor zichzelf zorgen. De draagtijd is 3 tot 4 weken, afhankelijk van de temperatuur. Er kunnen 10 tot 70 jongen geboren worden.
Geen van beide ouders zal voor de jongen zorgen en als ze de kans krijgen eten ze de eigen jongen gewoon op. Wil men dus graag zoveel mogelijk jongen overhouden dan kan men het zwangere vrouwtje beter apart in een kweekbakje zetten en na de bevalling verwijderen. Net voor het werpen ziet men in het zwarte gedeelte van de buik puntjes zitten. Dat zijn de oogjes van de ongeboren jongen en duid erop dat ze binnenkort zullen worden geboren.
Men kan ook rustig de natuur zijn gang laten gaan, zorg dan dat er voldoende planten en drijfplanten zijn waar de jongen zich tussen kunnen verstoppen. De sterksten blijven dan over en zullen uitgroeien tot volwassenen. De jongen kan men grootbrengen met stofvoer, fijngewreven droogvoer of Artemia-naupliën.